HOE IS EEN ROOKGASAFVOER OPGEBOUWD?
ALLE SPECIFICATIES OP EEN RIJTJE
De elementaire functie van de rookgasafvoer is om de door een kachel of ketel geproduceerde rookgassen veilig af te voeren uit het gebouw. Daarvoor is er een goede opbouw van het systeem nodig en moeten de best passende materialen in de juiste omstandigheden worden gebruikt.
OPBOUW

De rookgasafvoer bestaat in de regel uit drie componenten: de aansluiting, de schouw en de dakuitgang.
- Het aansluitingskanaal verbindt het toestel met de schouw. Zit de uitgang waarlangs de rookgassen het toestel verlaten, achteraan in het toestel, dan loopt het aansluitingskanaal horizontaal. Als de uitgang bovenaan op het toestel zit, dan loopt het aansluitingskanaal verticaal. De aansluiting mag niet worden gebruikt om een plafond of muur door te steken. Het aansluitingskanaal loopt over in de schouw.
- De schouw is het verticale kanaalgedeelte dat de rookgassen door het gebouw (en dus ook door plafonds en muren) naar buiten brengt.
- Eenmaal door het dak, loopt de schouw over in de dakuitgang. De hoogte van de dakuitgang is afhankelijk van de dakhelling (om een vrije afvoer mogelijk te maken moet de dakuitgang voldoende hoog boven het hoogste punt van het dak uitsteken).
Als vanzelfsprekend kan de opbouw van de rookgasafvoer afwijken en zijn andere rookgasafvoerconfiguraties mogelijk. Bij een renovatie bijvoorbeeld is het rookgasafvoerkanaal vaak langs de zijgevel te zien. De aansluiting loopt dan horizontaal door de muur en buiten hangt de schouw tegen de gevel. Van een dakuitgang is dan geen sprake.
MATERIAAL
Een rookgasafvoersysteem bestaat gebruikelijk uit kunststof, aluminium of inox.
- Kunststof: enkel geschikt voor rookgastemperaturen lager dan 120 °C (condensatietoepassingen dus). Indien rookgassen in kunststof worden afgevoerd, mag dit kanaal niet direct toegankelijk zijn. Het kanaal moet met andere woorden omkast worden (kan makkelijker vernield (bv. doorprikt) worden). Een buitenwand (uit metaal of gemetst) is bij het gebruik van kunststof rookgasafvoerkanalen verplicht. Kunststof wordt vooral aangewend voor condenserende toepassingen met kleine diameters (60-100 mm, 80-125 mm).
- Aluminium: geschikt voor rookgastemperaturen hoger dan 120 °C. Af te raden bij condensatietoepassingen (in Frankrijk is dit zelfs verboden). Het condensaat tast het aluminium aan (vandaar ook dat de kanaalwand van aluminium rookgasafvoerkanalen minimaal 1,5 mm moet bedragen). Aluminium wordt vooral gebruikt bij niet-condenserende toepassingen met kleine diameters (60-100 mm, 80-125 mm).
- Inox: geschikt voor alle rookgastemperaturen (ook hoger dan 120 °C). Is bestand tegen condensaat (kanaalwand moet minimaal 0,4 mm bedragen) en is gekeurd voor vaste brandstoffen. Die bestaan vanaf een diameter van 80 mm tot 300 mm en groter.
Andere mogelijkheden zijn rookgasafvoeren uit beton (geschikt voor gastoepassingen lager dan 120 °C, al dan niet condenserend) of keramiek (geschikt voor alle brandstoffen en rookgastemperaturen tot 450 °C, al dan niet condenserend).
ROOKGASAFVOERCONFIGURATIE
Het ene verwarmingstoestel is het andere niet, vandaar is het van belang dat de rookgasafvoer is afgestemd op de werking van het toestel waarop ze is aangesloten.
OPEN OF GESLOTEN
Fabrikanten van verwarmingsinstallaties geven aan volgens welke configuraties hun toestellen kunnen werken (bv. geschikt voor de configuraties B22P, C1, C3 en C9, maar niet voor C5). De keuze bestaat uit:
B-configuraties: open toestellen die de zuurstof voor de verbranding uit het stooklokaal halen (open toestellen geven een verhoogd risico op rookgasterugslag en CO-vergiftiging. Bovendien presteren open ketels minder goed in de vandaag de dag goed geïsoleerde luchtdichte gebouwen. Veiliger zijn de gesloten toestellen). In lage-energiewoningen, passiefwoningen en nieuwe woningen met ventilatie worden verwarmingstoestellen vooral als gesloten opstelling (C-configuratie) geïnstalleerd.
C-configuraties: gesloten toestellen die kamerluchtonafhankelijk werken.
PARALLEL OF CONCENTRISCH
De cijfers achter de B en C duiden op de techniek achter de verbrandingsluchttoevoer/rookgasafvoer. Bij C-configuraties onderscheiden we:
- een parallel (tweepijps)systeem: de toevoer van de zuurstof en de afvoer van de rookgassen gebeuren met een apart kanaal. Die kanalen kunnen uitmonden in dezelfde drukzone (de aanvoer van de zuurstof en de afvoer van de gassen gebeuren in dezelfde zone) of in een aparte drukzone (bv. aanvoer van de zuurstof via de zijgevel en afvoer van de gassen via het dak).
- een concentrisch (eenpijps)systeem: de toevoer van de zuurstof en de afvoer van de rookgassen gebeuren via hetzelfde kanaal. In nieuwe, goed geïsoleerde woningen wordt er meestal voor een concentrische rookgasafvoer gekozen omdat de isolatieschil dan maar één keer moet worden doorboord. Via de binnenbuis worden de rookgassen afgevoerd en langs de buitenbuis wordt er zuurstof aangezogen. Zo'n gezamenlijk dubbelwandig kanaal waarlangs ook de rookgassen worden afgevoerd, is niet geschikt voor pelletketels (een pelletketel werkt met zeer grote luchtoverschotten (groter dan bij gas en olie). Het volume van lucht die kan worden aangezogen via een concentrische afvoer, is te klein om het goed functioneren van een pelletketel te waarborgen).
Per situatie en in overeenstemming met de bouwheer wordt bepaald welke configuratie het best aan de wensen voldoet (bv. de bouwheer wil kosten besparen (geen doorgang door de plafonds en het dak) en kiest voor het C1-systeem waarbij de rookgassen worden afgevoerd via de zijgevel).
CONFIGURATIEDETAILS
De fabrikant van het verwarmingstoestel bepaalt de configuratiedetails van het rookgasafvoerkanaal (bv. in de specificaties van de gaswandketel van merk X staat duidelijk dat de diameter van de rookgasafvoer 80-125 mm moet zijn en dat de te overbruggen afstand bij het gebruik van deze afvoerdiameter maximaal 12 meter mag bedragen, waarbij een bocht telt voor 1 meter).